Het museum als toonzal voor het sublieme recensie Puik oktober 1993 tekst: Huub Mous foto: Groenewoud/Buij |
|
Het museum als toonzaal voor het sublieme In het landelijke circuit hebben ze inmiddels een prominente plaats veroverd. Internationaal staan ze wellicht op het punt om definitief door te breken. Tilly Buij en Gerard Groenewoud zijn de exponenten van een nieuwe generatie die in de jaren tachtig het landschap van de beeldende kunst kompleet heeft veranderd. Het kunstwerk is inmiddels geïmplodeerd tot een soort rekwisiet. Het museum lijkt thans te eksploderen tot een barokke toonzaal. Dit is geen tentoonstelling meer, maar een vertoning. Kunst in dubio. ‘Art after the Big Bang’. Schaamteloos mooi. Dat wel. De grote zaal van het Fries Museum te Leeuwarden is gemaakt voor echte kunst. Dat wil zeggen: schilderijen met een lijst, niet te groot, keurig naast elkaar, met niet al te veel tussenruimte en subtiel uitgelicht. Het marmer op de vloer brengt de bezoeker meteen in de juiste stemming om er aandachtig langs te schuifelen. Het is de provincie op zondag. Hoe chiquer, hoe mooier. In feite is het een wat patserige toonzaal, een Bonneterie voor klassieke modernen. Picasso komt er prima in uit. Lucebert voelt zich er als een vis in het water. Benner is ook geen probleem. Alma Tadema, die zou er voor eeuwig kunnen hangen. Het wordt wat moeilijker als er een eigentijdse kunstenaar komt voorrijden. De zaal oogt dan al gauw als een opslagplaats van een steenhouwerij. Het is er altijd te vol, zowel op de vloer als aan de muur. De ruimte heeft kennelijk zo’n opdringerige leegte, dat bij elke inrichting de ‘horror vacuï’ ongemerkt naar binnen sluipt. Instar Horologii Wat dat betreft is de tentoonstelling van het duo Groenewoud/Buij een verademing. De ruimte van het museum is optimaal benut, door de leegte nu eens eindelijk in zijn waarde te laten. Alles heeft zijn plaats gekregen in een zorgvuldig uitgekiende enscenering, waarin het geheel meer is dan de som der delen. In feite is het geen tentoonstelling maar een installatie verdeeld over drie zalen. De straatzaal is het schanierpunt van het geheel. Hier hangt de sfeer van een studiezaal met een symmetrische opstelling van vitrinekasten, waarin het centrale thema van de tentoonstelling kernachtig aan de orde wordt gesteld. Dit thema is een tweesprong, of beter gezegd: een dilemma dat wordt verwoord in de vraag van Keppler of het heelal een mechanistisch uurwerk is of een door God bezield geheel: ‘Instar horologiï, instar divini animalis’. Onbeperkte vooruitgang Deze woorden markeren in feite het begin van de moderne tijd, toen God uit de wetenschap werd weggehaald. Zo’n vier eeuwen geleden hebben mensen als Keppler, Newton en Descartes de verwachting gewekt dat de wiskunde op den duur alle wetten van het heelal zou kunnen onthullen. Een horizon van onbeperkte vooruitgang kwam opeens open te liggen. Maar daarmee ging er ook iets mis. De betovering verdween, maar de twijfel bleef. Niet de wetenschap, maar de kunst moest voortaan de herinnering aan het wonder in stand houden, of zoals de dichter William Blake het ooit verwoordde:
Het dilemma van Keppler is niet alleen bepalend geweest voor het tijdperk van het modernisme, dat thans op zijn eind zou lopen. Het vormt tevens de sleutel voor de inrichting van deze tentoonstelling. Sterker nog, het komt opeens bovendrijven als een ‘Leitmotiv’ dat in het oeuvre van Buij en Groenewoud al langer latent aanwezig was. De drang naar het grootse, het verhevene, de verwondering over het geheel dat nooit te vatten is en tegelijk de nietigheid van elk menselijk streven dat zelfs in de kunst niet verder komt dan het optrekken van noodtrappen naar de hemel. Dat alles was er al. Het dilemma van Keppler verwoordt de ultieme twijfel –het alles of niets- dat in deze eeuw van Hubble en Hawking nog niets aan aktualiteit heeft ingeboet. Woekerende schimmel Integendeel, de hemel is al lang geen hemel meer, maar een uiteen gespatte rijstebrij van sterrenclusters. De mens is geen mens meer, maar een woekerende schimmel in een uithoek van het heelal. Vier eeuwen na Keppler staat niet alleen de kosmologie, maar ook de ultieme twijfel opnieuw op de agenda. De eeuw van Keppler bracht de Barok voort. Wij vluchten het museum in waar de kunst in toenemende mate het aanzien krijgt van een totaaltheater. Een nieuwe generatie kunstenaars gaat in de leer bij de opera. Tentoonstellingsmakers worden intendanten of regisseurs van massaspektakels. Cineasten worden uitgenodigd om een museum overhoop te halen. Zo keert de hedendaagse esthetische ervaring terug naar wat Kant ‘het sublieme’ heeft genoemd; een gevoel van ontzag en verbijstering, lust en onlust tegelijk, dat ontstaat wanneer de verbeelding geen beelden meer voortbrengt die het verstand met de wereld kunnen verzoenen. Kosmologisch theater Het postmoderne levensgevoel wordt niet in de laatste plaats gekenmerkt door een hang naar het geëxalteerde. Wat dat betreft scheert het werk van Buij en Groenewoud over de huid van de tijd. Hun grootste en soms ook flinterdunne installaties bevatten vaak subtiele verwijzingen naar de nieuwe ontdekkingen in de kosmologie en de verborgen strukturen in de natuur. Eerder kwam het dilemma van Keppler openlijk tot uiting in een installatie in een woonhuis in Bolsward. Ook de paardensprong in de positionering van de ruimtes en het graduele verloop van intimiteit naar openbaarheid waren daar al in een notendop aanwezig. Dat alles wordt nu op grote schaal getransformeerd in een choreografie van beelden die het Fries Museum het aanzien geven van een kosmologisch theater. Als bezoeker krijg je het gevoel te kunnen dwalen in een panopticum met vreemde objecten: ‘These are the days of miracle and wonder’. Barokke schijnwereld Het dilemma van Keppler waaiert uit in twee zalen. De marmeren zaal is in feite één groot interieur dat bij mij een vage herinnering opriep aan een weelderig jachtslot van Ludwig II in Beieren. De bekleding met skai heeft elk object een vreemde dubbelzinnigheid gegeven. Nutteloos komfort en banale schittering gaan hier hand in hand. Een bank is geen bank. Een slakkehuis geen slakkehuis. Er staat een harp in de vorm van een oor. Aan de wand hangen jachtgeweren, schoppen en slagtanden, maar alles is nep. Ook de 48 rozen zijn geen rozen maar afbeeldingen daarvan op wenskaarten. De perfecte enscenering zet zichzelf voortdurend tussen haakjes. En toch valt alles op zijn plaats. Het kunstleer is hier geen parodie op de banale realiteit, zoals in de ‘soft sculptures’ van Claes Oldenburg, maar een materiaal dat in deze ambiance opeens een schaamteloze schoonheid blijkt te bevatten. Skai en marmer sluiten een verbond. De patserigheid van de museumzaal wordt gesublimeerd in een subliem ensemble. De ambachtelijke precisie waarmee elk objekt is vervaardigd, smeed alles aaneen tot een barokke schijnwereld. De kunstwerken zijn holle decorstukken. Het museum wordt een schouwtoneel dat wacht op personages. Kubistische dinosaurus De kleinste zaal tenslotte, roept de meeste vragen op. In het centrum staat een soort rubberen aambeeld dat met een beetje fantasie ook een kubistische dinosaurus zou kunnen zijn. ‘Big Bang’ is de naam. Aan de muur een schilderij op het formaat van een billboard. De in airbrush geschilderde voorstelling laat een alledaags tafereel zien, kennelijk in een zuidelijk land. Twee mannen aan een tafel zijn aan het rekenen, een derde kijkt toe en een vrouw op de rug gezien doet zoiets als de afwas. ‘Economic truth is revealing the true artist’ staat over de volle breedte in grote letters te lezen. Het geheel heeft iets raadselachtigs als in een reklameboodschap van Benneton. Er wringt iets tussen de woorden en het beeld. Is het een provocerend statement, een parodie of zijn het soms de Vier Evangelisten, die hier in Siciliaanse vermomming kijken hoe ze in barre tijden de eindjes aan elkaar kunnen knopen? Ooit lieten ze zich in een vergelijkbare pose fotograferen in hun gammele atelierwoning aan de Potmarge in Leeuwarden. Dat was voor de Volkskrant. Van die vier zijn er in het Fries Museum nog maar twee over. Ze laten zich nooit meer fotograferen. Ook niet voor dit artikel. Balken onder het ijs Het is een beetje jammer dat in katalogus het raadsel van deze voorstelling in al zijn details wordt onthuld. Dat geldt trouwens ook voor de katalogus als geheel, die bol staat van de verklaringen, niet in de laatste plaats van de hand van de kunstenaars zelf. Het lijkt wel of zij een panische angst hebben om verkeerd begrepen te worden. Voortdurend worden balken onder het ijs gelegd. Alles wordt met woorden onderbouwd, terwijl de beelden toch genoegzaam voor zichzelf spreken. Beter gezegd, juist door te zwijgen behouden de beelden hun optimale zeggingskracht. Maar waar hebben we het over? Wat hier wordt vertoond is de fraaiste tentoonstelling, die sinds ‘Eleven Cities’ in Leeuwarden is te zien. Het is een volmaakte show. Perfectie tot in elk detail is voor het duo Groenewoud/Buij blijkbaar het devies. Dat streven naar het volmaakte vormt ook geen belemmering voor hun uiterst explosieve scheppingsdrang. Hoe groter de materiële en en fysieke uitdaging, hoe krachtiger het beeld lijkt te worden. Ze mikken kennelijk alleen op het hoogste. Ze gaan alleen voor goud. Een neiging naar het megalomane lijkt aan deze wijze van kunstbeoefening soms niet helemaal vreemd. Maar het leidt wel tot adembenemende resultaten. Huub Mous |
|